In een wat bedrukte stemming op deze grijze, winderige dag bekijk ik minutenlang een afbeelding van Soldier and girl at the station van Alex Colville. Ik ben geraakt door de innige omhelzing en kus van het meisje en de soldaat … Tenen tegen tenen. De hakken losjes van de grond om bij de mond te kunnen. De liefde van die twee lijkt het zwakke perronlicht te versterken en duldt geen schaduwen aan de voeten. Hun kus, een samenspraak van tederheid in stilgezette tijd.
Maar de lange trein heeft haast. De reistas voor de oorlog wacht langs het spoor. Of laten ze die straks achter op het perron? Is eindelijk de strijd gestreden en lopen ze dadelijk samen de nacht uit, de morgen in?
Op een schilderij dat Colville een jaar later maakte, is de trein die de soldaat bij zijn lief heeft gebracht seconden verwijderd van een botsing met een galopperend paard (zie de afbeelding verderop) … Against a regiment I oppose a brain / and a dark horse against an armored train, dichtte Roy Campbell erover … En prompt stel ik me voor dat het paard, in zijn hartstochtelijk verzet tegen dat ‘gepanserd verstand’, niet door de trein geraakt wordt maar na een machtige sprong onverstoorbaar over de daken van de coupés blijft draven, tot aan het andere eind, en er daar weer vanaf springt. Want geen meter wil het dier afwijken van het spoor van zijn driftig verlangen.
Niet veel later wordt het stel wakker van het aanzwellend geroffel van zijn hoeven. Algauw horen ze hem snuiven en briesen onder hun slaapkamerraam en kruipen ze gretig in elkaars armen. Als ze weer van elkaar afglijden is ook het paard bedaard. (En dan, tot besluit van dit verhaal, nog een zin met ‘lang en gelukkig leven’ bedenken.)