Het was in de tijd dat ik bij het schrijven nog zocht naar een eigen stem op papier. Op een doordeweekse middag zat ik in een kroeg aan een leestafel en las een recensie over Hermine de Graafs debuut Een kaart, niet een gebied. De recensent sprak van ‘een volmaakt boek’. Ik keek naar het portret van de schrijfster. Een mooie, wat schuchter kijkende vrouw met lang sluik haar.
Niet viel later stond ik in een boekhandel in de buurt. Het boek lag daar op een tafel. Ik nam het vol ontzag in handen, streelde het, rook aan de bladzijden. Maar ik kocht het uiteindelijk niet. Ik koesterde liever het idee dat er een volmaakt boek bestond, ik was bang teleurgesteld te worden als ik het zou lezen. Een volmaakt boek schrijven, dat wilde ik ook. Ooit.
Jaren later, tijdens een nieuwjaarsreceptie van de uitgeverij, zou ik geïnterviewd worden. Was mijn eerste roman, De kracht van het woud, in de media nagenoeg onopgemerkt gebleven, van mijn tweede roman had de uitgever hoge verwachtingen. Ik was nerveus. Het was voor het eerst dat ik voor een volle zaal vragen moest beantwoorden. Terwijl ik tegen de bar leunde, zag ik uit mijn ooghoek Reinjan Mulder naar mij toekomen, op de voet gevolgd door een vrouw met lang haar die haar hoofd gebogen hield.
Hermine de Graaf. Reinjan stelde me aan haar voor. Hermine zei dat ze mijn vorige boek had gelezen en dat ze het mooi vond. Ze keek ernstig. Een lachje zou ik als een teken van geringschatting hebben opgevat, maar dat bleef achterwege. Ik wist niet veel terug te zeggen, maar ik stapte later minder nerveus het podium op voor het interview. De cirkel was rond.
Hoewel ik Hermine de Graaf hierna nog een paar keer sprak, heb ik haar het bovenstaande nooit verteld. Dat leek me onkies. Achteraf, nu ze er niet meer is, heb ik daar spijt van. Onlangs heb ik in een antiquariaat haar debuutroman op de kop getikt. Maar ik zal het pas lezen wanneer ook in erin ben geslaagd een volmaakte roman te schrijven.